Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BE9814

Datum uitspraak2008-08-28
Datum gepubliceerd2008-09-04
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/5152 WUV
Statusgepubliceerd


Indicatie

Weigering WUV-uitkering en -voorzieningen. Psychische klachten ziekte of gebrek in de zin van WUV? Staan lichamelijke klachten in verband met vervolging. Zorgvuldig onderzoek?


Uitspraak

07/5152 WUV Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K in het geding tussen: [Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante), en de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster) Datum uitspraak: 28 augustus 2008 I. PROCESVERLOOP Appellante heeft beroep ingesteld tegen het ten aanzien van haar door verweerster genomen besluit van 20 juli 2007, kenmerk BZ 46909, JZ/P70/2007, ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet). Verweerster heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 juli 2008. Aldaar is appellante, zoals tevoren is gemeld, niet verschenen. Ook verweerster heeft zich, zoals tevoren schriftelijk is bericht, niet laten vertegenwoordigen. II. OVERWEGINGEN 1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden. 1.1. Appellante, geboren [in] 1939 te Fort de Kock op Sumatra in het voormalige Nederlands-Indiƫ, heeft in november 2006 bij verweerster een aanvraag ingediend voor een periodieke uitkering en voorzieningen voor huishoudelijke hulp en deelname aan het maatschappelijk verkeer. Deze aanvraag heeft appellante gebaseerd op de bij haar bestaande gezondheidsklachten, psychische klachten, spier- en gewrichtsklachten, artrose, schildklierklachten, bloedantistoffen, hoofdpijn en nekklachten alsmede hoge bloeddruk, welke klachten zij toeschrijft aan haar ervaringen tijdens de Japanse bezetting van het voormalige Nederlands-Indiƫ en met name haar internering in de gevangenis van Padang en in het kamp te Bangkinang. 1.2. Appellante is erkend als vervolgde in de zin van de Wet op grond van haar interneringen tijdens de Japanse bezetting. Verweerster heeft de aanvraag van appellante bij besluit van 21 februari 2007, zoals na daartegen gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het thans bestreden besluit echter afgewezen. Daartoe is overwogen dat bij appellante de psychische klachten niet het niveau van een ziekte of gebrek in de zin van de Wet bereiken en haar lichamelijke klachten niet in verband staan met de vervolging. 1.3. In beroep heeft appellante zich gekeerd tegen verweersters opvatting dat er geen sprake is van ziekten of gebreken in de zin van de Wet. Zij voert hierbij aan dat haar psychische problemen het gevolg zijn van de problematische verwerking van haar oorlogsverleden door het opgroeien in een gezin met getraumatiseerde ouders. Appellante is verder van mening dat een psychiatrische keuring nodig is om haar psychische problemen zichtbaar te maken. 2. De Raad overweegt als volgt. 2.1. Blijkens de gedingstukken is het door verweerster in het bestreden besluit ingenomen standpunt in overeenstemming met de adviezen van haar geneeskundig adviseurs, welke berusten op een rapport van onderzoek van appellante van 9 februari 2007 van de arts G. Kho en op ontvangen informatie uit de zogenoemde behandelende sector. Uit het rapport van G. Kho komt naar voren dat de psychische klachten niet zodanig ernstig zijn dat ze voldoen aan de criteria voor psychopathologie. Er is met name geen sprake van een depressieve stoornis of post-traumatische stressstoornis. Appellante heeft een goed en sterk copingsmechanisme waardoor alle traumatische ervaringen in haar leven (nog) niet hebben geleid tot psychopathologie. 2.2. In zijn in het kader van de bezwaarprocedure uitgebrachte medisch advies van 4 juli 2007 geeft de arts R.J. Roelofs aan dat het medisch onderzoek van de arts Kho voornoemd uitvoerig is geweest en op zorgvuldige wijze tot stand gekomen is. Alle facetten van appellantes psychische en somatische gezondheid zijn aan de orde gekomen en de gegevens van de huisarts van appellante zijn geactualiseerd en bij de besluit-vorming betrokken. Verder is aangegeven dat de psychische klachten nog steeds niet het niveau bereiken van ziekte of gebrek. Er is geen noodzaak om een psychiatrisch onderzoek te laten instellen en volgens de huidige medisch-wetenschappelijke inzichten bestaat er geen causaal verband tussen de auto-immuunafwijkingen en de oorlogs-ervaringen, maar betreft het hier een constitutioneel bepaalde afwijking van het afweersysteem. 2.3. De Raad acht het bestreden besluit op grond van voornoemde adviezen deugdelijk voorbereid en gemotiveerd. Op grond van de voorhanden zijnde medische gegevens is de Raad niet kunnen blijken van voldoende aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van het door verweerster, in het voetspoor van haar geneeskundig adviseurs, op basis van die gegevens ingenomen standpunt. Hierbij neemt de Raad in aanmerking dat de psychische gezondheid van appellante bij het onderzoek door de arts Kho uitvoerig is uitgevraagd en besproken. Uit de overigens ter beschikking staande medische gegevens komen geen aspecten naar voren die verweerster ertoe hadden moeten brengen om nader psychiatrische expertise in te winnen. 2.4. De Raad komt tot de slotsom dat, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, voor vernietiging van het bestreden besluit geen grond bestaat, zodat het beroep ongegrond moet worden verklaard. 3. De Raad acht ten slotte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en A.A.M. Mollee als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. van Berlo als griffier, uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2008. (get.) A. Beuker-Tilstra. (get.) M. van Berlo. HD